Over Rouwen en Vertrouwen

Afgelopen zondag, 17 oktober ging ds Henk Veltkamp voor in de kerk in Veghel. Op ons verzoek heeft hij zijn overdenking toegezonden en plaatsen we die op de site en ook in het Klankbord.
We hopen dat het velen van ons goed zal doen.

Overweging in de viering in Veghel, zondag 17 oktober 2021, door ds Henk Veltkamp,
nadat gelezen is 1 Kronieken 17: 1-6 en Johannes 4: 19-24.

Gemeente van Christus in Uden en Veghel,

Op deze zondag in de herfst wil ik met u stilstaan bij wat er in ons leven zoal voorbijgaat. Zeker nu ik zelf in de herfst van mijn leven ben, sta ik daar meer dan vroeger bij stil: hoeveel er voorbijgaat. 

Tijd bijvoorbeeld. Op een zeker moment in je leven heb je meer tijd achter je liggen dan voor je. Steeds meer tijd is voorbij, steeds minder tijd ligt nog vóór je. 

De manier waarop je dingen doet gaat voorbij. Wat je vroeger moeiteloos deed kost inmiddels misschien wel meer inspanning en beleid.

Mensen gaan voorbij. Elk jaar als we thuis de adreslijst doornemen van wie er een kaart moeten krijgen als er één van ons uit de tijd is, gaan er weer namen af. Die is overleden, en die, en die  ook al. We schrijven er wel eens een naam bij, maar de lijst als geheel wordt toch echt korter. 

Ook kerken kunnen voorbij gaan. Over drie maanden, begreep ik, zal hier in dit monumentale kerkgebouw geen protestantse gemeente meer wonen. Het wordt verkocht, krijgt een andere bestemming, en is dan als kerk voorbij, verleden tijd. 

En toen ik mij voorbereidde op deze dienst dacht ik: daar moesten we het vandaag dan ook maar over hebben. Want hier is en er wordt (neem ik aan, en heb ik ook wel gemerkt) heel wat over gepraat, maar of er ook al eens een kerkdienst aan gewijd is? Geen idee.
Het roept nogal wat op als zo’n kerkgebouw, waar je aan gehecht bent, aan de eredienst wordt onttrokken (zo heet dat officieel) en een andere bestemming krijgt. Zelfs ik, die nooit in Veghel heb gewoond maar wel vijf jaar predikant van deze kerk was, vind het jammer. Terwijl ik tegelijk ook best begrijp dat pijnlijke besluiten soms niet te vermijden zijn.

Maar ook – en misschien wel juist – op iets wat onvermijdelijk is moet je je wel goed voorbereiden. En daar hoort bij: ook aandacht geven aan wat het oproept aan emoties, bij jezelf en bij elkaar. Je moet het ook niet té dramatisch maken. Een geliefd kerkgebouw verliezen is natuurlijk van een volstrekt andere orde dan een geliefd mens verliezen. En toch zit er ook een zekere overeenkomst in. Die overeenkomst heet ‘rouw’. 

Rouw is, heel kort gezegd, onze natuurlijke reactie op verlies. Op elk verlies van betekenis. Op de eerste plaats natuurlijk op verlies van iemand die veel voor je betekent door de dood. Maar soms ook bij leven. Een broer of zus die je niet meer wil zien, een dochter of zoon die je de rug toekeert is een ingrijpende verlieservaring bij leven en leidt evengoed tot rouw. Het verlies van je partner door echtscheiding, ook al is daar verstandige besluitvorming aan voorafgegaan, kan je in de rouw brengen. Ontslagen worden op je werk, je gezondheid verliezen, gedwongen moeten verhuizen: na kortere of langere tijd merk je bij jezelf verschijnselen op die te herkennen zijn als rouw. 

Rouw als natuurlijke reactie op verlies is in de eerste plaats verdriet om wat geweest is en niet terugkomt. Voorbij, voorgoed voorbij. Maar rouw kan zich ook uiten in protest en verzet, zelfs als je weet dat het geen zin heeft. Tenminste niet ‘zin’ in de betekenis van dat het zou helpen om de verlorene of het verlorene terug te krijgen. Maar op een andere manier heeft rouw als protest wel degelijk zin, want die diepe emotie van ‘dit wíl ik niet’ is er nu eenmaal. Die wordt opgeroepen door het verlies en heeft net zo goed als het verdriet en wat er verder ook door die verlieservaring wordt opgeroepen recht van bestaan en recht op aandacht. Want er is een soort algemene wet van emoties: gevoelens die worden ontkend, weggemoffeld of weggepraat. Maar ze verdwijnen daar heus niet door. Nee, die duiken dan onder, gaan ondergronds of onderhuids en dan ben je nog verder van huis. 

Dus ja, ik vind het niet alleen jammer maar ook doodzonde dat deze plek waar we nu zijn, dit karakteristieke kerkgebouw dat meer dan tweehonderd jaar zoveel heeft betekend voor zoveel mensen binnenkort geen kerkgebouw meer zal zijn maar nog slechts een Rijksmonument met andere bestemming. 

En het lijkt mij niet alleen gepast maar ook belangrijk om dat vandaag nog maar eens hardop op deze plek te zeggen. Ook al doet dat niets af van dat andere verhaal, dat we ook kennen: dat omwille van het voortbestaan van de Protestantse Gemeente Uden – Veghel als gemeenschap van mensen soms ingrijpende en dus pijnlijke beslissingen nodig kunnen zijn. Ook dat verhaal kennen we maar al te goed. Er zijn nu eenmaal gewoon veel minder leden die deze kerkgemeenschap dragen dan twintig, dertig of vijftig jaar geleden. 

Wat dat betreft gaat het in het adresboek van de kerk van Uden-Veghel net zo als in dat van ons thuis. Elk jaar bij het doornemen zie je weer lege plekken: die is er niet meer, en die niet, en die niet. Gelukkig, er komen ook namen bij, ik heb in de vijf jaar dat ik hier werkte met veel plezier ook welkomstbezoeken gebracht bij nieuw ingekomenen, maar het is al jaren zo dat we meer mensen verliezen dan er bij krijgen. En onvermijdelijk komt dan het moment dat je moet kiezen: met twee gebouwen kun je binnenkort geen dominee meer beroepen. Zelf denk ik overigens dat er een tijd gaat komen, en ook die zou weleens dichterbij kunnen zijn dan we denken, dat er nauwelijks betaalde dominees meer zullen zijn. Dat er kleine kerkgemeenschappen zullen zijn met voorgangers die net als ouderlingen en diakenen hun ambtswerk in de kerk zullen doen naast een andere baan die voor het inkomen zorgt. Zo heel erg zou dat ook niet zijn. Zo is de kerk tenslotte ook ooit begonnen. De apostel Paulus, die  volop gemeentewerk deed, verdiende zijn brood als tentenmaker. 

Diezelfde Paulus kon trouwens ook wel goed relativeren als het ging om gebouwen voor de eredienst. Als Jood was hij buitengewoon trots op de tempel in Jeruzalem, en op zijn rondreizen door het Romeinse rijk was hij in elke stad waar hij kwam een trouw bezoeker van de synagoge. Maar hij ziet die gebouwen niet als noodzakelijk. God heeft zulke gebouwen echt niet nodig. Ik citeer uit zijn beroemde toespraak op de Areopagus in Athene: “De God die de wereld heeft gemaakt en alles wat er leeft, hij die over hemel en aarde heerst, woont niet in door mensenhanden gemaakte tempels.” 

Dat relativeren van de betekenis van plekken en gebouwen heeft Paulus van geen vreemde. We hoorden vanmorgen dat gesprek van Jezus met een Samaritaanse vrouw. Samaritanen vereren God niet in de tempel van Jeruzalem, maar op hun eigen heilige plek, de berg Geriziem. Hoe zit dat nu precies, vraagt zij aan Jezus, welke heilige plek is volgens u de echte? Waarop Jezus antwoordt: “Geloof me, er komt een tijd dat jullie noch hier, noch daar God zullen aanbidden. Want er komt een tijd, en die is dichterbij dan je denkt, dat het eropaan komt om de Vader te aanbidden in geest en waarheid.” Daarom gaat het, niet om de plek of het gebouw op zich. 

We begonnen vanmorgen met een vrij onbekend Bijbelverhaal uit Kronieken, over koning David op het hoogtepunt van zijn macht. Kijk hem daar eens trots zitten in zijn zojuist afgebouwde paleis, waarvoor kosten noch moeite zijn gespaard. En als hij daar zo zit, op die super-de-luxe plek, krijgt hij ineens medelijden met God, want die woont nog altijd in een tentje, die tabernakel waarmee het volk Israël door de woestijn trok. Ik ga nóg iets groots doen, zegt David tegen de profeet Nathan, ik ga voor God een heuse tempel bouwen. Via diezelfde profeet komt even later het antwoord. Doe maar niet, zegt God. Doe maar niet, want vanaf de dag dat ik jullie bevrijd heb uit Egypte heb ik nog nooit in een huis gewoond. En heb ik ooit aan iemand gevraagd: bouw mij een huis van cederhout? Het zal er wel een keer van moeten komen, maar dan moet jouw zoon, Salomo, dat maar doen. Jij niet, David. 

Tot zover de Bijbelse relativering van gebouwen. Waarmee ik dus niet wil zeggen: rouw maar niet om het verlies van dit kerkgebouw. Want daarvoor is er teveel goeds, teveel kostbaars ook, met dit gebouw verbonden. Al die mensen die hier gedoopt zijn en belijdenis deden. Al die bruidsparen die hier getrouwd zijn. Al die keren dat we hier in deze kerk in rouw bijeen waren om afscheid te nemen van één van ons.
En dan heb ik het nog niet eens over die pakweg 10.000 gewone zondagen dat hier gezongen en gebeden is, uit de Bijbel gelezen en gepreekt, het Avondmaal bediend, en al die 200 jaar dat hier Kerst, Pasen en Pinksteren gevierd zijn. Op de één of andere manier moet al dat zingen en bidden, zo stel ik mij voor, meer dan tweehonderd jaar lang hier in deze muren zijn gaat zitten. 

Dus ja: jammer, doodzonde. Ook een verstandig besluit kan pijn doet en verdriet. Dus rouwen is niet alleen terecht, maar ook nodig. Als we er bij ons rouwen ook maar op vertrouwen dat de Geest van God verder gaat met deze gemeente, ook als dit gebouw verkocht is.

Amen

In deze viering zongen we o.a. lied 971 (‘Zing een nieuw lied voor God de Here‘) en lied 280 (‘De vreugde voert ons naar dit huis‘). 

Share This